De leidsters bij de opvang van mijn kinderen noemen een zaaltje met wat houten speelgoed en een glijbaan steevast ‘De Speelhal’. Pijnlijk misplaatst natuurlijk, maar ik wijt het aan een generatie- en interessekloof. En ik weet zelf natuurlijk ook wel dat Kinderopvang Ko niet een achteraf zaaltje heeft, riekend naar verschraalde sigaretten, waar een four player Daytona USA geduldig staat te wachten tot de ouders even een rondje racen voordat ze hun kinderen ophalen.
Maar toch…
Mijn hart sloeg even over toen ik het zo’n frisse leidster voor het eerst hoorde zeggen: “De kinderen zijn in de speelhal hoor.” Oh echt? Hebben jullie een… een speelhal dan? Oh wacht… dát zaaltje? Ik denk niet dat ze het zo bedoelen, maar het is wel gemeen. Zout in een nog altijd open wond.
Gek toch eigenlijk dat het woord ´speelhal´ nog altijd kriebels in mijn buik geeft. Dat tintelende gevoel van anticipatie. De vlucht in mijn eigen droomwereld. Het geluid van tientallen kasten die je lokken met hun zoete geluid van brekende botten, vliegende kogels, piepende banden en brullende monsters. Die specifieke geur van sigaretten en plastic. En soms kots (I’m looking at you Afterburner II Special Edition Rollcage).
Het is inmiddels al een behoorlijke tijd geleden dat ik in een echte speelhal rondhing met een broekzak vol rinkelende munten. Laatste keer was in Tokio. Waar anders? In Nederland is het nog langer geleden. Dat moet in Zandvoort zijn geweest. Maar ik mis het nog wel eens.
Ik was een vaste speelhalbezoeker bij de Play In in Amsterdam. Je had twee ingangen. Eén aan de Prins Hendrikkade en één aan de Nieuwendijk. Gamers namen de ingang aan de Nieuwendijk, want dan stond je meteen tussen de games. Die andere ingang leidde naar rijen en rijen van die vreselijke gokkasten. Gokken… gatverdamme. Ik haatte die lelijke Random Runners en hoehetenzeookalweer, omdat ze de arcadekasten langzaam maar zeker verdrongen. Simpel gevalletje van economie. De opbrengst van een gokkast is vele malen hoger dan van een arcadekast.
Gulden
Dat komt namelijk omdat een arcadespel een behendigheidsspel is en niet zomaar een spelletje van dom geluk. Waar de zielloze zombies zonder nadenken munten storten en met holle ogen kijken naar de draaiende symbolen, leert de gamer met elke euro (gulden) steeds een klein stukje meer van een game kennen. Je investeert dus geld in tijd. Er komt dan ook een moment waarop je meester bent van het spel. Je investeert dan tijd in plezier. Dat muntje was dan slechts je toegangsbewijs.
Zo speelde ik met een gulden een heel toernooi Virtua Striker (1, 2 en 3). En wist ik precies waar de vijanden vandaan kwamen in Time Crisis. Ik speelde de eerste twee hoofdstukken dan ook uit zonder geraakt te worden in een dodelijk ballet van pedaal trappen en loslaten. Dekking zoeken en herladen en tevoorschijn springen en kogels tussen ogen jagen. Met mijn duim hield ik de terugslag van de loop tegen, zodat je niet dat plastic ´Klak klak´ geluid had, maar meer een gedempt ´klik klik´. Een heel toernooi Street Fighter 2 of Virtua Fighter met één munt. Of alle stages in Sega Rally. Kortom daar is een hoop tijd en geld in gegaan. En een hoop plezier voor terug gekomen.
Rampzalig
Ik had een SNES en Mega Drive toen ik vaak naar de speelhal ging. Daar kwam later een Sega Saturn en PlayStation bij. Daarna een Dreamcast, PS2, GameCube, Xbox enzovoort enzovoort. Bij elke console kwam altijd de term ‘arcade perfect’ om de hoek kijken. In de arcade stond namelijk de echt geavanceerde custom made hardware die graphics produceerde die domweg ondenkbaar waren op 16, 32 of 64 bit consoles. Maar dat nam niet weg dat consolebouwers wel probeerden zo dicht mogelijk de graphics uit de arcade te benaderen. Met soms rampzalig resultaat.
Wel eens de ‘arcade perfect port’ gespeeld van Virtua Fighter op Mega Drive? Of de arcade perfect port van Daytona USA of Sega Rally op Sega Saturn? Of Time Crisis op PlayStation? Kansloos.
Maar met de komst van de Dreamcast veranderde alles. Opeens was daar een echt Arcade Perfect Port: Soulcalibur. De game was zelfs beter dan de Arcade versie met verbeterde graphics en meer gamemodes. Het was eindelijk gelukt. Consoles hadden de speelhal ingehaald.
Wanhoop
Sega streefde actief naar die één op één link met de arcade. De geavanceerde arcade moederborden (Model 3 was toentertijd de beste, met Virtua Fighter 3 als goed voorbeeld), werden opgevolgd door het Naomi systeem. Niet voor niks deelde dit systeem veel van de specs met de Dreamcast. Het idee was om succesvolle arcadegames uit te brengen voor de console en op die manier een constante aanvoer van nieuwe titels te verzekeren.
Maar de appeal van arcades was tanende. Consoles boden vergelijkbaar vermaak voor relatief minder geld. De arcade gamebouwers probeerden nog het tij te keren door steeds grotere simulatoren om hun game te bouwen. Geweldige tijd, want in hun wanhoop ging vooral Sega volledig los. Wat dacht je van 18 Wheeler waarbij je in de cabine van een truck zat? Of in de racing pod van Anakin in Star Wars Racer Arcade? Of op een Harley Davidson plaatsnam, in de gelijknamige game?
Ach ja. De arcade.
Bij de afgelopen console reveals zijn de woorden ‘Arcade Perfect’ niet gevallen. En terecht natuurlijk. De term arcade is ook behoorlijk gedevalueerd. Betekende het vroeger nog het Beste van het Beste, nu wordt het gebruikt om een simpel gameplay mechanic te beschrijven van een onbeduidende iPhone game: ‘een grappig spel met arcade-achtige gameplay’. Of erger nog, het wordt gebruikt om een zaaltje met wat houten speelgoed en een glijbaan aan te geven. “De kinderen zijn in de speelhal hoor.”
Echt? Oh wacht… Stop doing that!