Talloze overheidsinitiatieven ondersteunen de gamesindustrie. De een vindt het geldverspilling, de ander een noodzakelijke investering. Control dook in de wereld van de vele subsidies en de even talrijke meningen daarover.
Het is een zonnige vrijdagmiddag in maart 2008. De Amsterdamse burgemeester Job Cohen neemt plaats op een bankje in een park. Vervolgens pakt hij de bejaarde vrouw die naast hem zit vast en geeft haar een stevige knuffel.
Het knuffelen van willekeurige bejaarden is niet een gebruikelijke bezigheid van de burgervader, maar in dit geval noodzakelijk om de game ‘Het Ingeburgerde Oost’ tot een goed einde te brengen. Cohen’s omhelzing is het officiële startschot van het Games Atelier. Een plek waar scholieren games bedenken en maken.
Jongeren die games leren maken als aanvulling op hun bestaande lesmateriaal, daar kan moeilijk iemand kritiek op hebben. Als we tijdens de interviews voor dit verhaal het voorbeeld noemen, zijn de reacties echter uitgesproken negatief.
Driekwart miljoen euro voor een gamesproject met scholieren, niet iedereen zal dat goed besteed subsidiegeld vinden
Insiders wijzen op de financiering achter het Games Atelier, een initiatief van de Amsterdamse stichting De Waag Society. Via het actieprogramma Maatschappelijke Sectoren & ICT, kortweg M&ICT, legde de landelijke overheid 532.764 euro op tafel voor dit project. Dat gebeurde nadat de Gemeente Amsterdam al 200.000 euro had toegezegd.
Driekwart miljoen euro (overige subsidies die de Waag Society ontvangt niet meegerekend) voor een gamesproject met scholieren, niet iedereen zal dat goed besteed subsidiegeld vinden. Toch is de knuffelgame bepaald niet representatief voor het M&ICT-programma dat “bijdraagt aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken in mobiliteit, onderwijs, veiligheid en zorg door beter gebruik van ICT”. Zo financierde het programma diverse projecten op het grensvlak games en educatie. (Een conglomeraat van elf middelbare scholen ontving in 2006 1,2 miljoen euro voor ‘Groeien door Games’, dat moest leiden tot “inspirerende leer- en werkomgevingen voor leerlingen en docenten”. De educatieve uitgeverij ThiemeMeulenhoff en stichting Praktijkleren ontvingen 6,5 ton voor ‘LOGO: LoopbaanOriëntatie door Gaming in het Onderwijs’.)
Het ROC West-Brabant ontving ruim een half miljoen voor het opschalen van een serious game voor taalonderwijs. In tegenstelling tot de eerder genoemde projecten, waren hierbij wel gamesbedrijven betrokken: Games Factory Online en RANJ Serious Games. Dat laatste bedrijf was in 2008 ook partner (met vier andere) in de succesvolle aanvraag voor SplitsZ, een game die scholieren leert omgaan met diverse media en hun betekenis. Vanuit M&ICT is zes ton gefinancierd, aangevuld met bijdragen uit een paar andere fondsen.
Toch is RANJ’s Managing Partner Michaël Bas niet alleen maar positief over de regeling die eind 2009 afliep. “Door de grote hoeveelheid partijen kost zo’n project meer tijd dan gebruikelijk.”
Zoals bij de meeste subsidies, moest de eigen bijdrage ongeveer evenveel zijn als het ontvangen bedrag. Dat kon ook in uren. Zo’n regeling is aantrekkelijker voor onderzoeksinstellingen dan voor gamesbedrijven. Die laatste groep moet immers voor elk uur ook daadwerkelijke productie kunnen tonen.
Een ander serious gamesbedrijf dat twee M&ICT-aanvragen gehonoreerd zag is VSTEP. Dat bedrijf ontving (samen met twee partners) ongeveer anderhalf miljoen euro voor twee projecten op het gebied van veiligheid. Volgens Chief Marketing Officer Frank Dolmans “vormen de subsidies een mooie stimulans en zijn een belangrijke steunpilaar voor sommige innovatieprojecten”. Hij pleit dan ook voor het handhaven van overheidsinvesteringen in de gamesindustrie. “Met enkele toonaangevende spelers wordt de Nederlandse gamesindustrie door het buitenland gezien als één van de meest geavanceerde spelers. Gezien de relatief jonge leeftijd van de industrie blijft het echter van belang de groei te stimuleren en innoverende bedrijven in de sector de nodige kansen te geven zich te onderscheiden.”
Stoer idee
“M&ICT was best een stoer idee”, zegt Alma Schaafstal, directeur van de Taskforce Innovatie Regio Utrecht en betrokken bij tal van initiatieven in de gamesindustrie. “De regeling was gericht op opschaling, maar wellicht was het daarvoor in die tijd nog te vroeg. Kijk naar de Veiligheidssector, elk korps, elke brandweer-regio doet het anders. En naar het onderwijs, daar gaat misschien een hoop geld naar toe, maar individuele instanties hebben te weinig middelen om zelf projecten van de grond te krijgen. In dat tijdsbeeld is het helemaal niet zo gek wat het M&ICT-programma probeerde.”
Wat betreft Schaafstal is de belangrijkste ‘lesson learned’ van M&ICT juist het gebrek aan die ‘lessons learned’. “Leer ervan! Als een project goed gaat, of wellicht helemaal als het slecht gaat. Die kennis is belangrijk en moet worden gedeeld. Daar schiet de hele sector iets mee op. Wat mij betreft is dat te weinig gebeurd bij de M&ICT-projecten. Nieuwe regelingen zouden dat beter moeten doen. Het een vereiste maken. Want dat gebeurt niet vanzelf.”
E-Semble, net als VSTEP maker van serious games voor onder meer de veiligheidssector, greep naast een M&ICT-aanvraag greep. (In 2008 probeerde het nog een aan VSTEP en partner toegezegd bedrag van een miljoen euro via de rechter te blokkeren. Dat mislukte omdat de rechter E-Semble niet ontvankelijk verklaarde. De jury van de M&ICT-prijsvraag – zoals de aanvragen officieel heetten – had eerder geoordeeld dat het bedrijf de formulieren niet juist had ingevuld, waarmee E-Sembles inzending ongeldig was. De rechter vond vervolgens dat E-Semble zonder geldige inzending niet ontvankelijk was de uitslag juridisch te bestrijden.)
Veel van de subsidies in het verleden waren slecht doordacht
Slecht doordacht
Inmiddels heeft het bedrijf wel drie succesvolle aanvragen in de zak van een nieuwe subsidie (SBIR – daarover later meer). Martijn Boosman, E-Sembles Director of Sales & Business Strategy, is dan ook deels positief, deels negatief over het subsidiëren van de (serious) gamessector. “Ja, de overheid doet er goed aan om de gamesindustrie middels subsidie ‘op gang te helpen’. Echter, veel van de subsidies in het verleden waren naar mijn mening slecht doordacht. De doelstellingen waren soms vaag, waardoor het onduidelijk was welke stimulans ervan uitging. Ook is het gebeurd dat de beoordelaars een erg vrije interpretatie gaven van in de basis goed doordachte subsidies. Dit had tot gevolg dat er projecten zijn gefinancierd die tot marktverstoring leidden.”
Over de nieuwe regelingen, waarbij subsidie directer naar het bedrijfsleven stroomt, is Boosman optimistischer. Eén van die nieuwe subsidies draagt dus de afkorting SBIR: Small Business Innovation Research. RANJ’s Michaël Bas: “Deze regeling bestaat uit twee fasen. In de eerste ondersteunt de overheid een haalbaarheidsonderzoek. Dat betekent dat in de tweede fase alleen die projecten gefinancierd worden, die kans van slagen hebben. Een goed trechter-effect dus.”
Op de plank
Zogenoemde tenders voor de SBIR lopen via overheidsinstellingen. Onlangs lanceerde bijvoorbeeld de TNO zo’n tender (overigens niet een overheidsinstelling pur sang, maar wel grotendeels betaald vanuit publieke middelen). De betekenis in de woorden van het onderzoeksinstituut zelf: “Met SBIR dagen wij innovatieve ondernemers uit om met hun marktkennis en ondernemerschap de innovatieve productideeën van TNO op te pakken, verder te ontwikkelen en zelf naar de markt te brengen”. In andere woorden: ideeën die op de plank liggen bij TNO staan ter beschikking van het bedrijfsleven. Voor de eerste fase (het haalbaarheidsonderzoek dat zes maanden in beslag mag nemen) krijgen bedrijven maximaal 50 duizend euro (bij de TNO-tender is dat 25 duizend). Voor de tweede fase, het daadwerkelijke ontwikkelen of uitvoeren, is dat bedrag maximaal 450 duizend (via TNO 250 duizend). Een effectieve maatregel, vindt Michaël Bas: “Het dwingt de bedrijven om in business modellen te denken. En dat is hard nodig, want subsidie ontvangen voor losse projecten nodigt uit tot korte termijn-visie. Dus ja, de SBIR is effectief, het wérkt. Bedrijven veranderen daadwerkelijk hun instelling.”
Bas vindt overigens wel dat de subsidie-afhankelijkheid in de serious games-branche over het algemeen te groot is. “Ik schat dat van alle serious games-projecten ongeveer de helft ergens in de keten is gesubsidieerd. Het is belangrijk dat gamesbedrijven niet teveel afhankelijk worden van subsidie.”
Een groot subsidie-programma dat zich richtte op de ondersteuning van (onder meer) de gamessector was Pieken in de Delta. In 2006 in het leven geroepen door het ministerie van Economisch Zaken en vorig jaar afgesloten (een aantal projecten loopt nog wel door). Waar het ministerie zijn ondersteuning voor 2006 vooral richtte op het inlopen van achterstanden, was ‘Pieken’ vooral bedoeld om sectoren te laten, juist, ‘pieken’.
Pieken
TFI’s Alma Schaafstal is uitgesproken positief over de resultaten: “Pieken in de Delta was vooral gericht op het aanjagen van de sector, niet zozeer op individuele bedrijven. En dat werpt zijn vruchten af. Mede dankzij dit programma konden we bijvoorbeeld het onderwijs samenbrengen! Een paar jaar geleden was het totaal ondenkbaar dat het MBO zou kunnen aanhaken. We kunnen een extra boost geven aan de ontwikkeling van talent voor de gamesindustrie. Andere bekende projecten die van de grond gekomen dankzij Pieken zijn bijvoorbeeld de Dutch Game Factory, voorloper van de Dutch Game Garden, de NLGD en het Expertisecentrum Games & Gamesdesign.”
Een totaal ander soort subsidie is het Gamefonds, opgericht in 2008. Het doel: de ontwikkeling van artistieke games een impuls geven. (In alle onbescheidenheid, het was Control dat ooit het eerste zaadje plantte met een coverstory in nummer 6 over de vraag: Zijn games kunst? Hans Maarten van den Brink, directeur van het Stimuleringsfonds Nederlandse Culturele Omroepproducties, publiceerde daarop een opiniestuk in NRC Handelsblad. Dat leidde tot de eenmalige Ding! Award, de voorloper van het grotere Gamefonds.)
Wellicht het bekendste voorbeeld van een Gamefonds-game is Bohm, van de Utrechtse studio Monobanda. Het spel, waarin de speler langzaam ontdekt hoe hij – langzaam – een boom kan laten groeien, haalde dit jaar een IGF-nominatie binnen en kreeg (samen met twee andere nominaties van Nederlandse bodem) ruim aandacht in de algemene pers. Monobanda’s Sjoerd Wennekes maakte onlangs, tijdens een paneldiscussie op de DGA dag, duidelijk dat zonder de subsidie Bohm waarschijnlijk nooit was gemaakt. (Overigens is de kans aanwezig dat het spel uiteindelijk wel een commerciële release krijgt, maar daar wil Monobanda momenteel niets over kwijt.)
Waar het in de gamesindustrie uitzonderlijk is dat projecten alleen van de grond komen dankzij subsidie, is dat in de Nederlandse filmwereld precies omgekeerd. Michiel Snijders, een van de twee oprichters en eigenaren van animatie productiehuis il Luster, schat het aantal niet gesubsidieerde films van Nederlandse bodem in 2010 op één.
“De grootste financier van de Nederlandse filmindustrie is het Filmfonds. Er zijn ook andere, al dan niet regionale subsidies, maar die vallen in het niet bij de bijdragen uit het Filmfonds.”
Sint
Ter illustratie, commerciële producties als Dick Maas’ Sint en Paul Verhoeven’s Zwartboek kregen beide ongeveer een half miljoen euro uit het Fonds. Voor 2011 is de kas gevuld met 35 miljoen euro. Het Filmfonds bestaat dan ook vooral om de Nederlandse film in leven te houden. Het is geen start- of overgangsregeling. Snijders: “Zonder het Filmfonds verdwijnt de Nederlandse film.” (il Luster zelf probeert zich sinds enkele jaren minder afhankelijk te maken van subsidie, met bijvoorbeeld commerciële televisieseries als Woezel & Pip.)
Netto gezien is het niet eens zo’n heel dure ‘linkse hobby’
Iedereen heeft een eigen idee over de noodzaak of het nut van cultuursubsidies. Het is een type overheidsondersteuning dat zich lastig laat vangen in economische termen. Toch wijst Snijders op het volgende: “Netto gezien is het niet eens zo’n heel dure ‘linkse hobby’. Tegenover elke euro subsidie staat vijf euro inkomsten aan de kassa. Het multiplier-effect is duidelijk zichtbaar.”
De voorwaarden van het Filmfonds zijn, op zijn minst, zacht. “Alle bijdragen uit het Filmfonds zijn leningen. Maar dan wel tegen extreem aantrekkelijke condities. Zo hoef je pas terug te betalen als je winst maakt – dat gebeurt zelden – en dan nog mag je een deel van de winst houden.”
Film & games
Een Europese subsidie waar veel filmbedrijven gebruik van (proberen) te maken is het MEDIA-programma. Dat heeft voor de periode 2007-2013 zo’n 750 miljoen euro in kas. Naast filmbedrijven, kunnen ook gamesbedrijven aanvragen indienen.
Een van de experts die helpt bij het beoordelen van de aanvragen is de Nederlandse game producer Jesse America (voormalig Playlogic, momenteel actief binnen zijn eigen bedrijf Mystic Box dat binnenkort een MMO lanceert). “Een onderdeel van het MEDIA 2007-programma is er, momenteel, op gericht de filmwereld en de gameswereld bij elkaar te brengen. Het financiert het ontwikkelen van een prototype van een game als het op de een of andere manier onderdeel uitmaakt van een groter media project: een film, documentaire of andere media uiting. Het geld is dus echt bedoeld om gamesbedrijven te helpen. Er is alleen een barrière opgeworpen om te voorkomen dat mensen hun ideeën voor PacMan-clones insturen. Het moet iets meer niveau hebben dan dat. Verder is er een heleboel mogelijk. Ik denk dat mensen schrikken van het papierwerk. Maar dat is nergens voor nodig. Ook het film- en documentaire-aspect is niet dramatisch. Wees gewoon een beetje creatief: vind een animatiestudio die een tekenfilm kan maken van je spel, of probeer een licentie te pakken te krijgen van een film of televisie-serie. Letters of Intent, dus niet feitelijke contracten, maar niet-bindende samenwerkings beloften op papier, zijn acceptabel. Die tekenfilm hoeft alleen maar een idee op papier te zijn als je je aanmeldt met je game.”
Het bedrag dat is gereserveerd voor ‘interactieve werken’ (games dus) is beperkt. America: “Er is twee miljoen per jaar te verdelen, één miljoen per ronde. Maximaal 150 duizend euro per inzending en ja, je mag meerdere projecten inzenden.”
Entertainment
Het MEDIA-programma lijkt bij uitstek geschikt voor entertainment games, een tak van sport waar subsidie een stuk minder gangbaar is dan bij serious games. Jesse America’s eigen game ontvangt bijvoorbeeld zo’n 25 duizend euro uit het MEDIA-fonds. In het verleden waren VSTEP (dat naast serious ook entertainment games ontwikkelt) en Codeglue succesvol met aanvragen (die laatste ontving tevens een bijdrage uit het Gamefonds voor het naar smartphones porten van zijn XBLA-game Rocket Riot).
Komen we terug bij de vraag: hebben al die verschillende subsidies nut? Is het subsidiëren van de gamesindustrie zinvol? Wie op een positief antwoord hoopt, doet er goed aan deze vraag niet voor te leggen aan economen. Joost Poort, econoom in dienst van SEO Economisch Onderzoek (waarvan de vorige directeur, Coen Teulings, nu de baas is van het Centraal Plan Bureau), liet zich er vorig jaar in weekblad Elsevier al kritisch over uit. “Er is geen economische reden de gamesindustrie te subsidiëren”, stelde hij toen.
Die mening is hij nog steeds toegedaan. “Over het algemeen ben ik geen voorstander van het subsidiëren van bedrijven. Als je als sector vanuit de overheid ondersteuning wil, moet je met goede argumenten komen. En in het geval van de gamesindustrie hoor ik die niet. Je moet kijken naar het nut voor de omgeving van het bedrijf dat subsidie ontvangt. Dat is er niet als overheidsgeld slechts de salarissen van de medewerkers betaalt.”
Nep-ondernemers
Ook Mathijs Bouman, eveneens econoom en vaste commentator bij RTL-Z en De Wereld Draait Door, is zeer kritisch. “Het subsidiëren van een specifieke sector is geldverspilling. Waarom de ene sector wel en de andere niet? Het is niet zo dat de Nederlandse gamesindustrie omvalt van verliezen. Startups vinden nog steeds flinke investeringen. Het is ook slecht voor een sector, want het trekt vooral zogenaamde ondernemers aan. Bedrijven die gaan voor de subsidie. De selectie vindt plaats op basis van wie het slimst is bij het aanvragen.”
Het meest stoort de econoom zich aan de steden, die elkaar beconcurreren met het geven van subsidies aan bijvoorbeeld de gamessector. “Dat is begonnen met het boek van de Amerikaanse econoom Richard Florida, ‘The rise of the creative class’ uit 2002. Daarin stelt hij dat steden transformeren van laat-industriële getto’s in postmoderne creatieve broedplaatsen. De stad die het best in staat is om creatief talent aan zich te binden, wordt het rijkst, hipst en schoonst. Steden die niet meedoen, krijgen de vuile industrie, de files en de werkloosheid. Het boek werd een enorme hit en de strijd om de creatieveling was geopend. Ook in Nederland.”
Marktfalen oplossen
Joost Poort kan zich echter wel iets voorstellen bij het financieren van ondersteunende organisaties. “Je moet altijd kijken naar het marktfalen dat je wil opheffen, het probleem dat je wil oplossen. Als een industrie nog erg gefragmenteerd is, het moeilijk is partijen bij elkaar te brengen, dan kan een netwerkorganisatie een nuttig smeermiddel zijn.”
Ook subsidies die specifiek op innovatie zijn gericht, krijgen de goedkeuring van de econoom. “Die hebben een redelijk bewezen effect. Niet alleen de gesubsidieerde bedrijven zelf profiteren daarvan, maar ook de sector als geheel. De zogenoemde kennis spill-over is groot. Subsidies in sectoren die hun innovaties moeilijk kunnen beschermen, patenteren, zoals zeker het geval is bij de gamesindustrie, die help je echt met steun vanuit de overheid.”
Hét voorbeeld van een groot, gesubsidieerd innovatie project is GATE (Game research for training and entertainment). Dit onderzoeksprogramma ontvangt vanuit de overheid tien miljoen euro via een onderdeel van het Fonds Economische Structuurversterking (FES) dat zich richt op innovatie. Het initiatief lag bij het ministerie van OC&W, waarna TNO en de Universiteit Utrecht een voorstel schreven.
Wel blijft het altijd opletten op het voorkomen van oneerlijke concurrentie
Blijven opletten
GATE koppelt kennisinstellingen aan (games)bedrijven met als doel kennis te ontwikkelen die niet alleen gewenst is door het bedrijfsleven, maar daardoor ook direct is toe te passen. Een ander voordeel van het zo nauw betrekken van de gamesindustrie zelf is de kleinere kans op marktverstoring. Toch blijft dat ook volgens Piet Buitendijk, projectmanager van GATE, iets waar de overheid voor moet blijven waken. “De sector ondersteunen is goed, tenzij het om individuele bedrijven gaat. Zelf zie ik ook goede mogelijkheden voor nauwere samenwerking met kennisinstellingen, universiteiten en HBO’s. De gamesbedrijven zijn vaak te klein om eigen ontwikkelwerk te doen, om een researchafdeling te hebben. Intensief samenwerken met kennisinstellingen kan dan voor een win-win situatie zorgen. Wel blijft het altijd opletten op het voorkomen van oneerlijke concurrentie – marktverstoring door het bevoordelen van een enkel bedrijf of staatssteun in een meer internationale context.”
Nog een groot project is Gameship in Leeuwarden. Opgezet met bijdragen van onder meer het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) en een reeks regionale bedrijven en instellingen. Gameship bestaat uit een combinatie van faciliteiten die zich voornamelijk richten op onderwijs, maar ook inzetbaar zijn voor de productie van (serious) games. Albert Sikkema, Senior Advisor van Gameship: “Het doel is werkgelegenheid te creëren in de regio. We zijn scherp op de mogelijkheden die de overheid biedt en springen daar op in. Kleinere bedrijven hebben vaak niet zelf de mankracht om alles in de gaten te houden. Wij proberen opdrachten binnen te halen om vervolgens die bedrijven erbij te betrekken.”
Ligt hier niet het gevaar van marktverstoring? Nee, vindt Sikkema. “Het is dus niet zo dat wij studenten als goedkope arbeidskrachten inzetten om zo goedkoper te zijn en dus meer kans maken bij het pitchen.”
Op een ander niveau, Buitendijk noemde het al, doet die marktverstoring zich zonder twijfel wel voor: land versus land. Zo pompt Canada honderden miljoenen dollars in de gamesindustrie. In 2010 passeerde het de UK en de noorderburen van de Verenigde Staten hebben inmiddels de op twee na grootste gamesindustrie ter wereld. Zo’n 15 duizend mensen werken rechtstreeks voor een gamesbedrijf.
Canada doet dat middels directe subsidies (bijvoorbeeld voor de bouw van een studio), flinke belastingvoordelen voor investeringen en een grote korting op de loonbelasting van werknemers in de gamesindustrie.
Uiteraard is dat niet prettig voor die sector, maar voor het land als geheel wel beter
Kampioenen
Moet Nederland hier aan meedoen? Absoluut niet, zeggen de economen. Joost Poort: “Dit is wat je noemt ‘kampioenen beleid’. Eén sector net zo lang vertroetelen tot het wereldwijd de nummer één is. Dit is bewezen ineffectief. Het is extreem lastig internationale ‘kampioenen’ te creëren. Daarbij is het inefficiënt. Als het al een keertje lukt, steek je er als land doorgaans meer geld in dan het je oplevert.”
Ook Mathijs Bouman raadt het meedoen aan zo’n “subsidie-wedstrijd” af. “Natuurlijk, het is vervelend voor een sector als zoiets gebeurt. Uit onderzoek blijkt echter dat een land beter af is wanneer het dan maar helemaal afscheid neemt van zo’n sector. Mocht Frankrijk bijvoorbeeld besluiten de gamesindustrie zo zwaar te subsidiëren dat alle games die ze daar maken gratis zijn, dan kunnen we beter genieten van die gratis games, dan proberen de Nederlandse gamesindustrie te beschermen. Uiteraard is dat niet prettig voor die sector, maar voor het land als geheel wel beter.”
Toch heeft, of beter: had, de Nederlandse gamesindustrie de beschikking over een subsidie die de sector internationaal een handje moest helpen: 2g@there (spreek uit: to get there). Dit programma is in het leven geroepen om groepen van bedrijven en ondernemers te helpen bij positionering en het leggen van internationale contacten. En dan met name in die landen of gebieden waar de Nederlandse overheid (via bijvoorbeeld de ambassade) een belangrijke rol kon spelen.
De overheid honoreerde de aanvraag, onder meer een initiatief vanuit de toenmalige branchevereniging BGIn, met een miljoen euro. Daaruit zijn in drie jaar tijd zes Holland paviljoens betaald: drie keer op de Tokyo Game Show en drie keer op de GDC in San Francisco (de laatste was de afgelopen GDC). (Overigens ontvangt ook de DGA een bijdrage uit dit 2g@there-programma.)
Succes
Was dat zinnig? Hans van den Dool is daarvan overtuigd. De projectadviseur 2g@there bij de EVD (dat tegenwoordig een andere, maar veel te lange naam heeft) is stellig: “De bedrijven kunnen er nog niet openlijk over spreken, maar er zijn wel degelijk orders binnengehaald dankzij de aanwezigheid op een van die beurzen. En andersom is er ook sprake van mogelijke investeringen in Nederland door Japanse bedrijven.”
Het nieuwe kabinet zet het mes in 2g@there, de einddatum is 31 december 2011. Als de gamesindustrie hier nog gebruik van wil maken moet ze snel zijn. Van den Dool: “Als we dit jaar nog een aanvraag goedkeuren loopt die wel gewoon door tot 2014. Het is niet onmogelijk, maar een nieuwe aanvraag moet zich dan wel richten op andere landen dan Japan of de Amerikaanse westkust. Denk bijvoorbeeld aan Korea.”
Niet alleen het 2g@there-programma ziet zijn einde naderen. Met het aantreden van het nieuwe kabinet is het mes gegaan in veel subsidieregelingen. Valt er nog wel wat te halen voor de gamesindustrie?
Om die vraag te beantwoorden is het van belang om de bedragen enigszins in proportie te zien. RTL Nieuws becijferde vorig jaar dat de Nederlandse overheid (landelijk, regionaal en lokaal) jaarlijks 1,7 miljard euro uitgeeft aan cultuur. Dat is 1.700 miljoen. Het Gamefonds heeft één miljoen te besteden. Met andere woorden: hoe diep er ook gesneden zal worden in dat budget, als de gamesindustrie zich beter weet te profileren als onderdeel van de culturele sector moet het mogelijk zijn meer van die fondsen onze kant op te krijgen.
Speur- en Ontwikkelingswerk
Sommige innovatiesubsidies worden gestopt of gekort. Het kabinet wil dat echter compenseren met de WBSO. Dit is een binnen de gamesindustrie veel gebruikte regeling waardoor bedrijven minder loonbelasting hoeven te betalen voor medewerkers die zich bezighouden met ‘Speur- en Ontwikkelingswerk’, de vertaling van de Nederlandse overheid voor ‘Research & Development’. In het regeerakkoord is afgesproken deze (belangrijke) regeling eerder te verruimen dan af te knijpen. (Ter illustratrie: over R&D-medewerkers die minder verdienen dat twee ton, ligt het belastingvoordeel tussen de 40 en 60 procent.)
Tevens wordt de innovatiebox verruimd. Deze regeling houdt in dat de winsten die voortkomen uit octrooien of WBSO-werk (en dat laatste is dus interessant voor de gamesindustrie) in aanmerking komen voor een (fors) lagere vennootschapsbelasting.
Vier miljoen
Hoe de nabije toekomst uitpakt voor regionale (of lokale) ondersteuning valt moeilijk te voorspellen. Dat aanvragen voor overheidsinvesteringen in de gamesindustrie niet kansloos zijn, bewees de Dutch Game Garden onlangs. Europa, Nederland, de provincie Utrecht en de stad Utrecht zegden gezamenlijk ruim vier miljoen euro toe (voor vijf jaar).
Zakelijk directeur Viktor Wijnen, die meer dan een jaar zoet was met het indienen van de aanvragen, is dan ook overtuigd van het positieve effect van (sommige) subsidies. “We hebben het wellicht zelf niet door, maar de mate waarin er binnen de Nederlandse gamessector wordt samengewerkt is uniek. Ondernemers, kennisinstellingen en overheden weten elkaar te vinden. Als ik hierover vertel in landen als Japan en de Verenigde Staten vallen de monden open. Ook onze ‘Nachbarn’ en ‘voisins’ werpen dan jaloerse blikken.”
Wijnen schrijft deze situatie voor een groot deel op het conto van de overheidsinvesteringen. “Dit is natuurlijk niet zomaar uit de lucht komen vallen. Hier zit veel tijd en energie in vanuit de vele grassroots. Uiteenlopende subsidie-instrumenten waren een belangrijke katalysator, denk aan 2g@there, FES en Pieken in de Delta.”
Anders dan wel eens tendentieus wordt geroepen, zijn subsidies geen walk in the park
Waarschuwing
De overheid heeft de gamesindustrie (als onderdeel van de creatieve sector) aangewezen als een topsector en verzamelt momenteel ideeën over hoe daarmee om te gaan. Een kans voor de gamesindustrie om als “volwassen en professionele gesprekspartner aan te geven waar de overheidssteun zich de komende jaren op moet richten.”
De man die zich het afgelopen jaar begroef in een onophoudelijkse stroom spreadsheets, heeft wel een waarschuwing: “Be careful what you wish for. Anders dan wel eens tendentieus wordt geroepen, zijn subsidies geen walk in the park. Gelukkig is regeldruk ook een onderwerp op de politieke agenda. Dat juich ik van harte toe.” •
Tekst: Matthijs Dierckx
Gepubliceerd in Control #24
Afbeelding: Joeri Lefévre
Dank aan iedereen die heeft bijgedragen aan de totstandkoming van dit artikel.
Full disclosure: Control & subsidies
Control als blad ontvangt geen subsidie. Het tijdschrift wordt betaald uit de advertentie-opbrengsten. Ook de nieuws-website is niet gesubsidieerd.
Een deel van de advertenties wordt geboekt door (semi)overheidsinstanties of gesubsidieerde instellingen. Control is incidenteel opdrachtnemer van overheden en gesubsidieerde instellingen als de TFI, DGG en GATE.